EVEN IETS ANDERS
THE END
zondagochtend
loop richting zee
ga er niet in
praat in jezelf
spreek een taal die je niet kent
of een taal die je wel kent niet
twijfel aan alles
tel de kwallen op het strand
voel door je schoenzolen het zand
en door je trui heen de zon
fiets terug naast het fietspad
wijs niemand de weg
onvermoeibaar
de wereld beweegt
staat niet stil
praat met luide stem op de binnenplaats
zingt, krioelt
wiegt zachtjes heen en weer op de wind
dringt door het raam naar binnen
reikt me de hand
maant me voorzichtig op te staan en
in beweging te komen
dwingt me als vanzelfsprekend
onvermoeibaar in beweging te blijven
dagdromen
dit is geen verhaal
ik kijk alleen maar naar de klok
en af en toe uit het raam of de zon schijnt
een dag in de zomer
er was muziek
liedjes bleven hangen
en we speelden
pingpong in een speeltuin van beton
misschien zal ik er altijd naar blijven verlangen
alleen of ergens anders te zijn
elke keer dat ik naar buiten ga, open ik de wereld als een boek
MISSCHIEN DAT ER OOIT NOG EENS EEN
WERELD VOOR ME KAN OPENGAAN
ik weet nog dat we meisjes waren
samen de slappe lach
en verder niets belangrijks te doen hadden
omdat ik nog maar klein ben
omdat ik nog niets weet
kan ik me alleen maar verwonderen over nu
en fantaseren over later
later als ik groot ben
pas ik de wereld als een handschoen
ik beweeg me door de wereld
vlieg traptreden op en af,
sla hoeken om,
mijn jas volgt mij,
en roetsj over de glimlach van een vreemde
van straat naar straat
deze stad is niet van mij
maar wat ik er zelf van maak
als het moet kan ik vriendelijk glimlachen naar mensen op straat
maar liever verstop ik me op mijn kamer
droom een leven bij elkaar
en noem dat leven
DAT HEEFT HIER NIETS MEE TE MAKEN
JE GAAT MIJ NIET VERTELLEN DAT
DAT NORMAAL IS, ZO'N DIKKE KONT
Al fietsend voel ik de stad opwarmen. Vandaag hoef ik nergens te zijn. Aan het eind van de middag staan mensen in de rij voor een ijsje. Ik haal twee gesmolten chocolaatjes uit mijn tas.
In de supermarkt twijfel ik over chocolade.
In de trein twijfel ik over Polen.
- Geniet je wel van de bloesem?
- Ja.
- Ook op de grond?
- Ik denk het wel. Jij?
- Ja, dit jaar wel. Ik heb het nu wat minder druk. Ik heb er ook wel eens geen tijd voor gehad. Dan was het ineens al weg zonder dat ik er echt naar gekeken had.
- Dat heb ik ook wel eens gehad.
Wie moet ons land regeren? Waarom mijn benen scheren? Waarom liefde? Waarom afhankelijk zijn van wat één persoon van me vindt? Waarom de angst niet mooi genoeg, niet leuk genoeg, niet goed genoeg te zijn? Waarom hebzucht? Waarom ontevredenheid? Waarom alleen maar uitzien naar wie ik ooit zou kunnen zijn, wat ik ooit zou kunnen bereiken, als ik heel hard mijn best doe? Waarom niet ouder willen worden? Waarom wachten tot het donker is? Waarom in steden wonen? Waarom elke dag met de trein? Waarom logeren? Waarom radio, televisie, internet? Waarom supermarkten? Waarom nog steeds die kleine fiets? Waarom ben ik zo moe? Waarom heb ik daar nog steeds niets op gevonden? Wat had ik ook alweer nodig om mezelf niet kwijt te raken? Wat was ook alweer echt belangrijk? Waarom vind ik alles zo raar? Waarom lijkt niets nog zin te hebben? Meubels en servies en kleren en boeken en kunst en van alles heel erg veel en van mensen ook heel veel en de tijd die ik niet kan bevatten en de ruimte die oneindig is en hoe klein wij daarin zijn. En elke dag hetzelfde liedje.
O ja, ik moest het zelf doen. Ik moest er zelf iets van maken. Ik mocht gewoon doen wat ik leuk vind. Ik ben niemand iets verplicht. Ik ben niemand iets verschuldigd, behalve misschien mijn moeder, maar zelfs mijn moeder ben ik niets verschuldigd.
Ik ben hier, ik zit hier, ik leef hier, ik kan naar buiten kijken, de ruimte in, of eigenlijk niet verder dan onze eigen atmosfeer. Ik kan mijn ogen sluiten en dan zie ik niets, maar nog steeds donker en licht, ik ben alleen, ik ben alleen, ik ben alleen, ik ben alleen. Ze was naar de kapper geweest. Hij zei: ʻZe was naar de kapper geweest.ʼ Ik heb er lang om moeten huilen, ik heb er vaak aan moeten denken, ik had het eerder moeten weten. Ik zei: ʻIk kan niet ontkomen aan de gedachte dat we goed zouden kunnen zijn samen.ʼ Ik heb er vaak aan teruggedacht en geprobeerd het te begrijpen.
Iemand zei dat er waarheid zat in een zin, dat hij iets geleerd had over het leven: Odd as it may seem, I am my remembering self, and the experiencing self, who does my living, is like a stranger to me.
Toen leek dat belangrijk. Ja, dat klopt! Zo beleef ik dat ook! En daarna Proust en Thérèse en Lili en Madame Bovary en Mrs. Dalloway, maar ik had nergens echt tijd voor, want het was altijd alweer tijd voor het volgende. Ik moest naar een film, een voorstelling, een feestje. Ik moest zeggen wat ik ergens van vond. Ik moest thee drinken in de stad. Ik moest meubels verplaatsen en iets aan mijn haar doen. Ik moest heel hard rondjes rennen.
Ik wil alleen zijn. Ik verlang ernaar alleen te zijn. Ik wil ergens anders zijn. Iemand anders zijn. Ergens anders zijn. Mezelf, maar dan ergens anders zijn. Ik kan reikhalzend uitzien naar de toekomst, naar wat ons nog te wachten staat, zal ik wijzer worden, zal ik rustiger worden, zal ik minder willen, zal ik sneller tevreden zijn, zal ik vrede hebben, zullen we vrede hebben? Zal er muziek zijn en zal ik ernaar kunnen luisteren? Is het probleem dat ik niet meer kan luisteren? Is er zo veel dat ik er aan onderdoor ga?
Ik ben niet wat ik studeer. Ik ben niet hoeveel iemand anders van mij houdt. Ik ben hoe ik met dingen omga, hoe goed ik voor mezelf kan zorgen, voor mezelf zorgen, ik moet voor mezelf zorgen. Maar hoe doe ik dat? Ik weet het niet meer. Op de universiteit denk ik: dit is niet wie ik ben! Dan denk ik aan de mensen en mijn leven in Rotterdam. Dat ben ik ook, denk ik dan. Maar hier in Rotterdam denk ik: dit is niet wie ik ben. Wie ik ben is mijn studie, dat ik studeer, dat ik boeken lees, dat ik vertaal, dat ik dat allemaal wil. In de bibliotheek voelde ik me thuis, in de bibliotheek voelde ik een verlangen ergens bij te horen, ik wilde erbij horen, bij die groep mensen die in bibliotheken terecht komen, die zich het meest verbonden voelen met degenen van wie alleen nog de ideeën zijn overgebleven.
Iets typen.
Dit is cool
Hallo
Wie moet ons land regeren? Waarom mijn benen scheren? Waarom liefde? Waarom afhankelijk zijn van wat één persoon van me vindt? Waarom de angst niet mooi genoeg, niet leuk genoeg, niet goed genoeg te zijn? Waarom hebzucht? Waarom ontevredenheid? Waarom alleen maar uitzien naar wie ik ooit zou kunnen zijn, wat ik ooit zou kunnen bereiken, als ik heel hard mijn best doe? Waarom niet ouder willen worden? Waarom wachten tot het donker is? Waarom in steden wonen? Waarom elke dag met de trein? Waarom logeren? Waarom radio, televisie, internet? Waarom supermarkten? Waarom nog steeds die kleine fiets? Waarom ben ik zo moe? Waarom heb ik daar nog steeds niets op gevonden? Wat had ik ook alweer nodig om mezelf niet kwijt te raken? Wat was ook alweer echt belangrijk? Waarom vind ik alles zo raar? Waarom lijkt niets nog zin te hebben? Meubels en servies en kleren en boeken en kunst en van alles heel erg veel en van mensen ook heel veel en de tijd die ik niet kan bevatten en de ruimte die oneindig is en hoe klein wij daarin zijn. En elke dag hetzelfde liedje.
O ja, ik moest het zelf doen. Ik moest er zelf iets van maken. Ik mocht gewoon doen wat ik leuk vind. Ik ben niemand iets verplicht. Ik ben niemand iets verschuldigd, behalve misschien mijn moeder, maar zelfs mijn moeder ben ik niets verschuldigd.
Ik ben hier, ik zit hier, ik leef hier, ik kan naar buiten kijken, de ruimte in, of eigenlijk niet verder dan onze eigen atmosfeer. Ik kan mijn ogen sluiten en dan zie ik niets, maar nog steeds donker en licht, ik ben alleen, ik ben alleen, ik ben alleen, ik ben alleen. Ze was naar de kapper geweest. Hij zei: ʻZe was naar de kapper geweest.ʼ Ik heb er lang om moeten huilen, ik heb er vaak aan moeten denken, ik had het eerder moeten weten. Ik zei: ʻIk kan niet ontkomen aan de gedachte dat we goed zouden kunnen zijn samen.ʼ Ik heb er vaak aan teruggedacht en geprobeerd het te begrijpen.
Iemand zei dat er waarheid zat in een zin, dat hij iets geleerd had over het leven: Odd as it may seem, I am my remembering self, and the experiencing self, who does my living, is like a stranger to me.
Toen leek dat belangrijk. Ja, dat klopt! Zo beleef ik dat ook! En daarna Proust en Thérèse en Lili en Madame Bovary en Mrs. Dalloway, maar ik had nergens echt tijd voor, want het was altijd alweer tijd voor het volgende. Ik moest naar een film, een voorstelling, een feestje. Ik moest zeggen wat ik ergens van vond. Ik moest thee drinken in de stad. Ik moest meubels verplaatsen en iets aan mijn haar doen. Ik moest heel hard rondjes rennen.
Ik wil alleen zijn. Ik verlang ernaar alleen te zijn. Ik wil ergens anders zijn. Iemand anders zijn. Ergens anders zijn. Mezelf, maar dan ergens anders zijn. Ik kan reikhalzend uitzien naar de toekomst, naar wat ons nog te wachten staat, zal ik wijzer worden, zal ik rustiger worden, zal ik minder willen, zal ik sneller tevreden zijn, zal ik vrede hebben, zullen we vrede hebben? Zal er muziek zijn en zal ik ernaar kunnen luisteren? Is het probleem dat ik niet meer kan luisteren? Is er zo veel dat ik er aan onderdoor ga?
Ik ben niet wat ik studeer. Ik ben niet hoeveel iemand anders van mij houdt. Ik ben hoe ik met dingen omga, hoe goed ik voor mezelf kan zorgen, voor mezelf zorgen, ik moet voor mezelf zorgen. Maar hoe doe ik dat? Ik weet het niet meer. Op de universiteit denk ik: dit is niet wie ik ben! Dan denk ik aan de mensen en mijn leven in Rotterdam. Dat ben ik ook, denk ik dan. Maar hier in Rotterdam denk ik: dit is niet wie ik ben. Wie ik ben is mijn studie, dat ik studeer, dat ik boeken lees, dat ik vertaal, dat ik dat allemaal wil. In de bibliotheek voelde ik me thuis, in de bibliotheek voelde ik een verlangen ergens bij te horen, ik wilde erbij horen, bij die groep mensen die in bibliotheken terecht komen, die zich het meest verbonden voelen met degenen van wie alleen nog de ideeën zijn overgebleven.
JE BENEN ERAF SCHEREN